Geboortediarree door E. coli komt voornamelijk de eerste levendagen voor en kan al vanaf enkele uren na geboorte ontstaan. Minder bekend is dat E. coli ook vanaf 10 dagen leeftijd diarree kan geven, vaak secundair aan coccidiose. De symptomen:
- Waterige tot vloeibare diarree
- Lichtgele tot lichtbruine diarree, soms geelgroen
- Ernstig verzwakt door uitdroging
- Hoge uitval (sterfte)
- Ruwe vacht (grof haar)
- Rillerig en kruipen bij/op elkaar (koud)
- Natte en/of vieze staart en/of achterkant
- Soms blauwe oren
E. coli komt op vrijwel alle varkensbedrijven voor. Biggen worden besmet door de opname via de bek van de E. coli bacterie vanuit de omgeving. De verschillende ziektebeelden worden vaak door verschillende typen bacteriën veroorzaakt, met specifieke eigenschappen (aanhechtingsfactoren en toxineproductie). De belangrijke onder biggen zijn:
- Entero-toxigene E. coli (F4, F5, F6, FC18ac, F41)
- Shiga toxine E. coli (STEC) (F18ab)
De ziektekiem krijgt meer kans om ziekte te veroorzaken onder minder optimale omstandigheden, zoals bij gebrekkige melk/biestproductie, onderkoeling of tocht. Naast omgevingsfactoren zoals hygiëne rond werpen (infectiedruk) en de omgevingstemperatuur speelt de immuniteit van het moederdier (gelt of zeug) en biestopname een belangrijke rol. Allemaal factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van een stabiele darmflora of het al dan niet ziek worden van de big(gen) bij blootstelling aan (bijvoorbeeld) een E. coli infectie.
Doordat gelten vaak minder afweer hebben opgebouwd tegen de bacterie, bevat hun biest én melk nogal eens minder afweerstoffen (lage maternale en lactogene immuniteit), waardoor pasgeboren biggen van gelten minder goed beschermd zijn. Ook de erfelijke gevoeligheid speelt een rol in het aanhechten van de E. coli bacterie aan de damwand.
De belangrijkste verspreidingsroute van E. coli is via besmette varkens, maar de bacterie overleeft ook lang in de bodem en in water, vooral bij lagere temperaturen. De gemiddelde overlevingsduur van E. coli in mest is 11 weken.
De E. coli-bacteriën hechten zich aan de darmwand van de big en produceren aldaar gifstoffen (toxines), waaronder LT- toxine. Hierdoor gaan de darmcellen vocht uitscheiden in de darminhoud, in plaats van het op te nemen, waardoor heftige waterige diarree ontstaat. Als gevolg drogen de biggen uit en raken ze onderkoeld waarna sterfte snel optreedt. De schadelijke gevolgen van E. coli zijn groot: sterk verhoogde uitval, achterblijvende groei en extra kosten voor medicijngebruik.
Een diagnose ‘besmet met E. coli’ kan gesteld worden aan de hand van:
- visuele inspectie van verschijnselen in de stal;
- bacteriologisch onderzoek van darminhoud in combinatie met microscopisch onderzoek van het darmweefsel van een dode big (sectie);
- bacteriologisch onderzoek van een mestmonster
- detectie van E. coli virulentiefactoren en toxinegenen d.m.v. PCR-test
Wat betreft sectie dienen gestorven biggen vers en niet behandeld te zijn met antibiotica. Anders wordt het lastig om de bacterie aan te tonen en te typeren. Bovendien kan dan geen gevoeligheidspatroon voor antibiotica bepaald worden. Darmen van een verse dode big zijn zeer gevoelig voor verval (autolyse). Voor microscopisch onderzoek moeten de darmen daarom zo snel mogelijk in formaline gefixeerd worden, liefst binnen 15 minuten na overlijden.
De behandeling van zieke biggen waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met E. coli bestaat vaak uit het toedienen van antibiotica. Vraag uw dierenarts om advies. Behandel de hele toom. Hou in de gaten of de zieke big de antibiotica niet weer uitbraakt. Eventueel kunnen elektrolyten via het drinkwater worden toegediend. In geval van E. coli diarree dient de behandeling met ijzer uitgesteld te worden, dit kan de uitgroei van E. coli bevorderen. IJzer is namelijk een groeifactor voor E. coli.
Als gevolg van de ondoordringbaarheid van de placenta voor antistoffen worden biggen geboren zonder beschermende immuniteit van de moeder. Biggen zijn hiervoor afhankelijk van een goede en tijdige biestopname. Dat maakt biggen in de kraamstal erg kwetsbaar, met name de kleinere biggen <1100 gram hebben moeite om tijdig en voldoende biest op te nemen. Er zijn diverse maatregelen die genomen kunnen worden om de kans dat biggen ziek worden te minimaliseren.
Prettige omgevingstemperatuur (32°C in het biggennest) is cruciaal voor de gezondheid van biggen in de kraamstal. Een omgevingstemperatuur beneden 25°C verlaagt de darmactiviteit bij biggen, waardoor ongewenste bacteriën massaal de overhand kunnen krijgen in de darmflora.
Optimale hygiëne is zeer belangrijk voor biggen in de kraamstal. Hygiëne zorgt voor verlaging van de infectiedruk. Reinig en ontsmet de kraamstal zorgvuldig en uitvoerig om te voorkomen dat E. coli-infectie achterblijft in de hokken voor de volgende ronde.
Vaccinatie is een belangrijk middel om biggen in de kraamstal te beschermen tegen E. coli infecties. Door de moederdieren (gelten en zeugen) te vaccineren wordt de immuniteit van deze biggen gestimuleerd. De biest en melk bevat dan de nodige afweerstoffen, zodat de biggen gezond op kunnen groeien, zonder diarree als gevolg van E. coli. Mocht ondanks de gevaccineerde moeder toch diarree optreden bij de biggen in de kraamstal, dan is het raadzaam na te gaan of alle biggen wel voldoende biest opnemen en overige management factoren te evalueren. Onderzoek naar de betrokken ziekteverwekkers kan hierbij helpen.
Voldoende biestopname is essentieel om biggen te beschermen tegen (ondermeer) E. coli-infectie. Omdat hun eigen immuniteit zich langzaam ontwikkelt gedurende de eerste paar weken van hun leven, zijn biggen aangewezen op de overdracht van maternale immuniteit via biest (colostrum). Tevens biedt de moedermelk van de zeug bij latere lactatie ook waardevolle bescherming tegen ziekteverwekkers die via het maag-darmkanaal binnendringen (lactogene immuniteit). Dit betekent dat:
- De immuniteit die via melk wordt overgedragen - met name colostrum - essentieel is voor de biggen. Het is dan ook van groot belang dat de big goed en veel drinkt, zeker de eerste levensuren.
- Hoe hoger de concentratie van antilichamen van de zeug, hoe beter en langer de bescherming voor de biggen is. Daarnaast geven antilichamen in de moedermelk bescherming op darmniveau zolang de big zoogt.
De beschermende werking van biest tegen E. coli duurt ongeveer drie weken. Er is één vaccinatie op de markt in Nederland die de biggen beschermt tot na het spenen. De weken rondom spenen is dé periode waarin er veel verandert voor de big, wat mogelijk effect heeft op diens weerstand en darmgezondheid na spenen.
Meer tips voor optimaal biestmanagement treft u op onze biestposter.
Indien (u vermoedt dat) E. coli op uw bedrijf of het bedrijf van een klant een rol speelt, dan biedt Boehringer Ingelheim ondersteuning aan, o.a. bij diagnostisch onderzoek.
- Bent u dierenarts? Neem dan direct contact met ons op.
- Bent u veehouder? Neem dan contact op met uw eigen dierenarts